Aanvullende info
Bach en de Nederlanden
Johann Sebastian Bach: Mis in G, BWV 236
Jan Pieterszoon Sweelinck: Deux Chansons
Buxtehude: Cantate BuxWV78 Nimm von uns, Herr, du treuer Gott
Johann Bach: motet: Unser Leben ist ein Schatten, JB2
Pieter Hellendaal: Concerto Grosso op 3 nr 3
Het Noordelijk Bach Consort heeft als thema voor het najaar ‘Bach en de Nederlanden’ gekozen. Het is niet waarschijnlijk dat Bach ooit de Nederlanden heeft bezocht. De verbinding ligt meer op het muzikale vlak en brengt ons bij Jan Piersz. Sweelinck. Hij werd geboren in 1561, (Deventer) meer dan 120 jaar eerder voor Johann Sebastian Bach het levenslicht zag. Jan Pieterszoon Sweelinck was de derde generatie in een familie van organisten en leerde het vak van zijn vader en oom. Waarschijnlijk al op 15 jarige leeftijd volgde hij zijn vader op als organist van de Oude Kerk in Amsterdam. Met de opkomst van Amsterdam groeide ook Jan Pieterszoon uit tot een vermaard organist en klavecinist, componist, improvisator, orgeladviseur, muziekpedagoog en ensembleleider. Het was een roerige tijd: met zijn rooms-katholieke achtergrond (zijn gootvader was priester) moest hij zijn weg vinden net na de beeldenstorm én de keuze van het Amsterdamse stadsbestuur om over te stappen naar de reformatorische geloofsovertuiging als ‘staats’godsdienst. Sweelinck mocht geen kerkdiensten begeleiden maar er was wel alle ruimte om als stadsorganist te mogen werken. De kerk fungeerde in die tijd niet alleen als godshuis maar ook als cultuurcentrum met natuurlijk vooral ruimte voor muziek. De vermaardheid van deze Jan Pieterszoon strekte zich uit tot over de grenzen en trok vooral veel jonge musici uit Noord-Duitsland naar Amsterdam om daar bij hem in de leer te gaan. Zijn beste leerlingen kwamen daar vandaan: Samuel Scheidt; Johann Adam Reincken; Johann Praetorius. Zij ontwikkelden zich verder en brachten hun opgedane kennis en kunde over op de volgende generatie waarvan Dietrich Buxtehude en Georg Böhm de leermeesters waren van de nog jonge Johann Sebastian Bach.
Om de muzikale verwantschap van Jan Pieterszoon Sweelinck en Johann Sebastian Bach beter te begrijpen moeten we een klein uitstapje maken in de muziekgeschiedenis. Midden 16e eeuw (ong. 1550) loopt de invloed van de renaissance een beetje op zijn einde. Renaissance muziek kenmerkt zich door de zogn polyfonie en het contrapunt. In deze muziek zijn alle stemmen gelijkwaardig en even belangrijk. Een goed voorbeeld is de canon: iedereen zingt dezelfde melodie maar zet op een ander moment in. De harmonieën die ontstaan komen door het samengaan van de - in de tijd verschoven - maar zelfde melodie. Horizontale muziek wordt dit ook wel genoemd. Een fuga is ook een mooi voorbeeld hoe een enkele melodie in alle stemmen terugkomt en zó in elkaar past (contrapunt) dat er prachtig klinkende muziek ontstaat. Hoe mooi en knap ook, de vorm van de polyfonie kent ook zijn beperkingen. Met name in Italië groeit de behoefte, meer emotionele expressie in de muziek te brengen. En zo ontstond bv de aria en het recitatief: een enkele melodie met daaronder een begeleiding. De stemmen zijn niet meer gelijkwaardig en er kan in de melodie veel meer virtuositeit en emotie worden gevat. Met Monteverdi werd de Italiaanse opera en daarmee ook de tijd van de barok ingeluid.
Jan Pieterszoon Sweelinck stond aan de wieg van deze overgang. Nog opgeleid in de polyfonie van de renaissance kreeg hij de ontwikkelingen in Italië mee, waarschijnlijk via zijn jongere broer die kunstschilder werd en een studiereis naar Venetië maakte. Hij verwerkte deze nieuwe ‘stijl’ in zijn improvisaties en composities; een stijl die zoveel indruk maakte op zijn leerlingen dat ook wel gesproken werd van de ‘Hollandse Stijl’. Wanneer de jonge Bach in Lüneburg en Lübeck kennismaakt met deze ‘Hollandse Stijl’ (we zijn inmiddels 100 jaar verder…) wordt deze juist als ouderwets ervaren en kreeg de naam ‘Stile antico’. Bach heeft altijd een voorliefde gehouden voor deze stijl van componeren en heeft deze op het eind van zijn leven vervolmaakt. De Kunst de Fuge, Das musikalisches Opfer, de Goldberg variaties, de grote orgelmis: allemaal zijn ze een voortzetting of misschien afronding van deze ‘Stile antico’
In onze programmakeuze staat dan ook Bach’s Lutherse mis in G groot centraal. Het Kyrie is met zijn gespiegelde fuga een schoolvoorbeeld van de ‘Hollandse Stijl’ hetgeen als een eerbetoon aan zijn voorganger Jan Pieterszoon Sweelinck kan worden beschouwd, die immers deze stap van renaissance naar barok voorbereidde.
Van Sweelinck zullen we twee wereldse Chansons voor koor a-capella uitvoeren.
Op dit programma mag ook Buxtehude niet ontbreken. Hij is dé verbindende schakel tussen Jan Pieterszoon Sweelinck en Bach. Buxtehude werd in 1637 tijdens de dertigjarige oorlog geboren. Waar precies in onduidelijk. Helsingborg (nu Zweden), Oldesloe (Noord Duitsland) of Helsingør (Denemarken). Hij was organist van de Marien Kirche in Lübeck maar (net als Jan Pietersz. Sweelinck) geen cantor. Daarom hoefde hij niet iedere week een nieuwe cantate te componeren (zoals Bach later in Leipzig) maar wilde wel dat zijn spel en composities werden beluisterd. Daarom organiseerde hij de zogn. Abendmusiken waarvoor hij zelf de muziek componeerde en het publiek voorzag van mooie tekstboekjes. Deze Abendmusiken werden zeer geliefd en de handelslieden uit Lübeck en omstreken kwamen daar in grote getalen op af. Buxtehude schijnt een geweldig improvisator te zijn geweest, zo zelfs dat er een naam aan werd gegeven: de ‘stilo phantasticus’. Toen Bach te voet (!) naar Lübeck trok om van de grote meester te leren kennen was Buxtehude al ver in de 60. Een leeftijd die ertoe deed in die tijd. Er wordt gezegd dat Buxtehude aan Bach gevraagd zou hebben, hem als organist van de Marien Kirche op te volgen, maar als tegenprestatie moest hij dan wel met zijn dochter trouwen. Zij was niet bepaald een schoonheid, dus Bach bedankte voor de eer.
Op het programma staat de cantate ‘Nimm von uns, Herr, du treuer Gott (BuxWV 78), een van de mooiste die Buxtehude schreef. De cantate is een uitgebreide koraalbewerking op de melodie ‘Vater unser in Himmelreich’. De tekst is van Martin Moller en dateert uit 1584. De cantate begint met een sonate waarin gelijk de toon wordt gezet: de stemming is angstig, smekend. Dan volgen er vier strofen van het lied. Buxtehude is een meester in het vertalen van de verschillende emoties in de muziek en hij doet dat zeer gedetailleerd. In een prachtig uitgesponnen ‘Amen’ vat hij de hele inhoud nog een keer samen.
Ter vergelijking voeren we een motet van de oudoom van Johann Sebastian Bach uit: Johann Bach die bijna 80 jaar eerder werd geboren (1604). Unser Leben ist ein Schatten, een werk voor groot en klein koor zal Johann Sebastian zeker hebben uitgevoerd ook al zal dit voor die tijd ouderwets in de oren hebben geklonken.
Tot slot: het programma zou niet compleet wanneer niet een werk van een Hollandse componist, die de periode van de barok afsluit, uitgevoerd werd. We hebben gekozen voor Pieter Hellendaal, geboren in 1721 in Rotterdam en een begaafd organist, violist en pedagoog. Hij studeerde van zijn 16e tot 23e in Italië en vestigde zich bij terugkeer in Amsterdam. Daar probeerde hij aan de ‘bak’ te komen maar ook toen al bleek dat niet eenvoudig. Uiteindelijk emigreerde hij naar Engeland (Londen) en daar lukt het wel. Bekend is dat hij als vioolvirtuoos erg in de smaak viel en bij de beroemde Händel in het orkest speelde. We voeren één van zijn Grand Concerto’s voor strijkers en basso continuo uit. Zes van deze concerto’s zijn geschreven in zijn Londense tijd en ademen al de sfeer die komen gaat: de empfindsame stijl. Een stijlrichting die ‘sterk van door het gevoel ingegeven uitdrukkingselementen gebruikt maakt’. De zonen van Bach, met name Carl Phillip Emanuel, hebben zich hierin uitgeleefd.
Zo is de boog compleet en hopen we u met dit concert een indruk te geven van muziek uit de periode van de barok in de Nederlanden en Noord-Duitsland. Beginnend met de voorloper Sweelinck om via Buxtehude en Bach te eindigen met Hellendaal waarmee we deze boeiende periode uit de muziekgeschiedenis verlaten.